Onlangs vond op het Berlage Instituut een discussie plaats over de rol van SuperStar Architecten in Academia. Aan tafel zaten twee academici en één SuperStar Architect: George Baird (decaan van de architectuurfaculteit van de universiteit van Toronto), Mark Wigley (decaan van de architectuurfaculteit van Columbia University in New York) en Thom Mayne (Morphosis, tevens één van de oprichters van SciArc in Californië).
 

Stardom in architectuur


George Baird mocht beginnen. Hij vertelde dat hij eerst niet van plan was te komen. Hij veranderde echter van gedachte nadat Miguel Robles-Duran (Berlage Instituut) hem had uitlegd dat Baird werd uitgenodigd juist omdat Toronto zich altijd had onttrokken aan het Star-systeem. Dit in tegenstelling tot Columbia, dat onder Bernard Tschumi (de vroegere decaan) wel deel uitmaakte van het Star-systeem. Mark Wigley was uitgenodigd om toe te lichten hoe je een Star-school naar een niet Star-school kan transformeren.
Baird had wat nagedacht in het vliegtuig over dit Celebrity-probleem en was tot de conclusie gekomen dat het niet best was. Naar zijn idee was het ergens begonnen ten tijde van Alvin Boyarsky aan de AA en met Interview, het tijdschrift van Andy Warhol. De media, verantwoordelijk voor het Star-systeem, trivialiseren de architectuur. Slechts een aantal Celebrity-architecten maakt de gebouwen die er toe doen in de wereld. De media willen één Star en vergeten het team, zij willen enkel over de leadzanger schrijven.
Het is moeilijk om als Star innovatief te blijven want de Star wordt gevraagd om iedere keer opnieuw zijn kunstje te doen. In Toronto is een discussie gaande of ze daar nu wel een ‘echte’ Gehry krijgen, het ontwerp van het nieuwe museum lijkt namelijk niet op het Guggenheim in Bilbao. Verder zijn Stars volgens Baird slechte docenten omdat zij afstand moeten bewaren om charisma te houden. Dat werkt goed bij opdrachtgevers maar niet bij studenten waar persoonlijke betrokkenheid van belang is. Daarom kunnen studenten ook zo goed Stars demystificeren. En verder hebben de Stars geen tijd omdat ze vliegtuigen moeten halen en opdrachtgevers moeten spreken.
Thom Mayne reageerde op Bairds verhaal. Het was waar dat hij vliegtuig in en uit moest rennen en dat was niet fijn. Om iets te kunnen maken heb je rust nodig, een evenwicht tussen publiek en privé. Eigen werk ontwikkelen is nu eenmaal eenzaam werk. Dat is weer in tegenspraak met het hebben van een groot kantoor waar je als architect op een gegeven moment meer psychologisch manager bent dan dat je tekeningen maakt. En om een goede psychologisch manager te zijn helpt het ook al niet als je een Celebrity bent. Ook viel het Mayne op dat hoe beroemder hij werd, hoe passiever zijn studenten zich gingen gedragen en gingen afwachten wat de grote meester wel of niet goed zou vinden. Om dat tegen te gaan is Mayne een onderzoeksinstituut begonnen waar studenten werken. In het begin liep dat niet goed maar nadat een professionele betaalde staf was aangesteld en er in feite een bureau van was gemaakt, werkte het wel. Het levert nu zeer nuttige en bruikbare resultaten op. Zozeer zelfs dat Mayne de studenten die daar werken met punten voor hun studie kan belonen. Waarom ze niet gewoon worden betaald bleef onduidelijk. Vooral omdat Mayne uit dit onderzoek wel echte opdrachten haalt.
Mark Wigley leek zich als enige het meest serieus te hebben beziggehouden met de vraagstelling rondom Star-architecten in onderwijsinstellingen. In een uiterst eloquent en lucide betoog legde hij uit dat hoe beroemder een architect is, hoe minder hij op de betreffende school aanwezig is. Want hoe minder je op school bent, hoe belangrijker je bent. Een ander aspect is dat iemand die beroemder is natuurlijk meer geld krijgt; hoe minder je aanwezig bent, hoe meer je daarvoor krijgt betaald. Het komt er uiteindelijk op neer dat scholen docenten inhuren voor astronomische bedragen die er nooit zijn. Dit alles gebeurt onder de aanname dat goede architectuur een besmettelijke ziekte is. Als je er maar voor zorgt dat je wordt blootgesteld aan het virus komt het vanzelf goed. Een Star is een drager van dat Virus en daarom is de kans op besmetting tijdens contact met de Star groot. Deze virusoverdracht gaat wel gebukt onder een enorme haast en stress, want de Star heeft nooit tijd en is altijd onderweg. Datzelfde geldt overigens voor studenten, die gebukt gaan onder een teveel aan activiteiten: lezingen, tentoonstellingen, symposia, colleges, ontwerpopdrachten etc. Wigley heeft daarom het aantal gastlezingen op Columbia teruggebracht van 350 naar ’slechts’ 300 per jaar. De oplossing ligt volgens Wigley in het creëren van rust. Rust voor studenten en voor docenten. Het geven van ontwerponderwijs moet voor beide partijen een rustpunt zijn in de dagelijkse waanzin. De Celeb komt, uiterst efficiënt, de informatie uit zijn internationale netwerk aan de in de school opgesloten studenten leveren en ondertussen neemt hij nieuwe informatie op. Volgens Wigley zit de kracht van een Star in het feit dat hij goed kan luisteren en registeren. Meer kan een Star eigenlijk niet. Celebs zijn knooppunten in het internationale netwerk en doen niets anders dan met hun hypergevoelige voelsprieten de hele dag voelen wat er gaande is en de juiste en bruikbare informatie daaruit filteren en opnieuw uitzenden. Een Star heeft niet per se een idee. Sterker nog, het kan gevaarlijk zijn om zelf een idee te hebben want dat belemmert goed luisteren, waardoor je wellicht iets belangrijks kan missen. Niemand heeft zélf een idee, hoogstens heeft het netwerk als geheel een idee. De Celeb is het knooppunt waar de energie uit de kosmos zich samenbalt. Zelf zijn ze niets, ze worden gemaakt door het netwerk. De Stars zijn eigenlijk slachtoffers, gedwongen tot het doorgeven van informatie.
Er zijn er ongeveer acht Stars in de wereld waarvan altijd één vrouw. Er moeten ook niet teveel Stars zijn, want dan stokt de efficiëntie in het doorgeven van informatie. Gelukkig is de markt erg goed in het minimaliseren van het aantal Celebrities en ook zelf zorgen ze ervoor dat er niet teveel komen. Kortom, volgens Wigley zijn het, althans in de architectuur, uiterst nuttige hardwerkende informatie rondfilterende entiteiten die we dankbaar moeten zijn dat zij hun leven wijden aan het doen van dit werk
Het gesprek na deze uiteenzettingen ging onder meer over de organisatie van universiteiten waarin architecten worden opgeleid. Met name over de vraag of studenten niet moeten worden verplicht tot voorgeschreven ontwerpen en onderzoek, in plaats van het nu alom geaccepteerde model waarin studenten volkomen vrij zijn in de keuze van hun afstudeerproject. Waar iedere student het toekomstige genie moet gaan worden of het liefst het al is. Zou het model dat in de medische en technische wereld gebruikelijk is, waarin studenten betrokken worden bij een lopend onderzoek onder leiding van een hoogleraar, geen optie zijn?
Een ander punt was de constatering dat Star-architecten steeds meer hun eigen onderzoek initiëren, vaak slechts heel losjes verbonden aan een universiteit. Behalve Mayne zijn er bijvoorbeeld AMO met Columbia en Harvard, maar ook Herzog en De Meuron met de ETH in Studio Basel en bijvoorbeeld Winy Maas met het Berlage en de DSD.
De vraag die werd ontweken in het gesprek, is wat dit soort onderzoek nu eigenlijk is. Er valt wat voor te zeggen dat universiteiten zo dicht op de praktijk zitten dat ze er zelfs deel van uit maken. Aan de andere kant, en ondanks alle edele motieven, zijn architecten altijd geïnteresseerd in concrete opdrachten die voorvloeien uit dat onderzoek. Hierdoor resulteren deze onderzoeken, hoe interessant ook, niet in objectieve en wetenschappelijk resultaten, laat staan dat er peer review plaatsvindt. Nu is dat niet zo erg, maar ondertussen laten de universiteiten dit onderzoeksgebied wel braak liggen. Zeker in Nederland hebben architectuurfaculteiten de laatste decennia nauwelijks enig relevant, niet-historisch onderzoek gepubliceerd. Een enkele keer dat dit wel gebeurde, betrof het vaak onderzoek dat architecten zelf, met bijvoorbeeld hulp van een stimuleringsfonds en buiten de universiteit om, deden en door een universiteit werd ingekocht om de onderzoeksresultaten wat op te krikken. Of dat iets te maken heeft met de Star-status van architecten waarop scholen willen meeliften of een tekort aan ideeën en energie binnen universiteiten is de vraag.
Uiteindelijk werd de avond afgerond met een romantische aanbeveling van Baird: Hij suggereerde dat wellicht de provincie de beste locatie is om architectuur te studeren en te bedrijven, ver weg van de media, alleen, in alle rust, kalm mooie dingen maken, zonder hijgende journalisten in de nek.

Jasper de Haan mei 2007